zondag 5 mei 2013

Aansluiting


De wachtkamer van de huisarts zit bomvol. Op maandagmorgen komt men in het weekend ontwikkelde kwalen met de dokter doornemen. Neem mij. Bij een lichte oorpijn vrees ik al snel een oorontsteking, dus het apparaat van mijn rechteroor laat ik thuis. Om mij te weren tegen al te veel contact met omstanders, neem ik de ochtendpuzzel mee, waar ik mij, eenmaal gezeten, heftig in verdiep.
De mensen in de wachtkamer kijken stuurs voor zich uit, een kind scharrelt bij de blokkendozen, de moeder gaat op in haar mobiel. Door de vitrage zie ik een auto mistig voorbij zweven. Er komt een nieuwe cliënt de kamer binnen, zo één met een open, vriendelijk gezicht die altijd wel in is voor een praatje  en ja hoor, hij wil naast me zitten. Ik schuif op en duik in de puzzel.
Ik voel het. Hij wil contact. Zijn lichaam neigt licht naar het mijne en hij fluistert me iets toe. Ik draai mijn hoofd naar hem en kijk hem vragend aan. Hij fluistert het nog een keer. Uit zijn oogrichting, de “a” en het halfhartige liplezen dat ik doe, boetseer ik het woordje “verslavend”.  En –dom, dom- ik geef antwoord: “Inderdaad”. Veel te hard. Ik glimlach als een boer met kiespijn en ga weer terug naar mijn puzzel, waarbij ik een ingewikkeld gezicht trek: “niet storen aub”. Maar juist dat ingewikkelde gezicht spoort de man aan door te fluisteren. Geen touw aan vast te knopen, dus schud ik hopeloos “nee” en haal mijn schouders op. Het kind is op het gefluister afgekomen en komt voor me staan. Hij kijkt me met grote ogen aan. Er is iets aan de hand, iedereen voelt het, de spanning in de kamer is te snijden, de gezichten strak van gespeelde onverschilligheid.
Dan trekt de man zich terug en gaat z’n krant lezen. Er speelt een vreemde glimlach op z’n lippen. Ik kijk naar hem en zie dat hij een gehoorapparaat in heeft. Heeft hij begrepen dat ik hem niet kan verstaan of is hij gewoon teleurgesteld?  Ik zou het hem willen vragen, maar ja…
Een gevoel van saamhorigheid komt over me, een “wij tegen de rest”gevoel, dat versterkt wordt door het nog steeds starende kind en de vluchtige blikken van de omstanders. Buiten zweeft een bakfiets voorbij. De moeder staart nog steeds naar haar mobiel. Ik kijk het kind in de ogen en produceer een grote glimlach.
Hij rent naar zijn moeder, maar vindt geen aansluiting.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten